Het
dialectwoord “ buil”
Het woord buil
heeft niet alleen de betekenis “gezwollen plek op het lichaam” maar ook “
papieren zak”. In deze betekenis wordt het echter als gewestelijk beschouwd
voor een zak kruidenierswaren, een zak snoepjes of frieten, waarvoor het in
Lummen gezegd wordt. Algemeen gebruikelijk is builtje wel in de betekenis
van een zakje waarin iets gekookt of getrokken wordt. Een theebuiltje is
een zakje dat in de theepot gehangen wordt om te laten trekken.
Buil is een
samentrekking van het woord buidel, dat ook nog de betekenis “ zak” heeft,
vooral om geld in te bewaren, en dat daarnaast ook een huidplooi van sommige
dieren aanduidt. Daarin dragen buideldieren hun jongen.
Vermoedelijk is
er verderop wel verwantschap van buidel, en buil, gezwollen plek,
als twee afleidingen van een stam die een zwelling of dikte aanduidt.
Het
dialectwoord “dries”
In Lummen is dries
naam van een lapje grasland waar vroeger koeien werden gehoed. Dit stukje grond
werd gehuurd en ging volgens het pachtcontract over van vader op zoon. De boer
kon het gras ook afmaaien en aan de koeien te eten geven.
Het woord dries
heeft heel wat verschillende betekenissen gehad. Waarschijnlijk was het
oorspronkelijke een tijdelijk rustend stuk akkerland en zou het woord kunnen
komen van het werkwoord teren: het zou een “opgeteerde” uitgeputte
akker zijn.
In Schaffen,
Molenstede en Testelt heeft dries nu nog de betekenis van
“huisweide”, namelijk een tot het erf behorende weide bij het huis, soms met
een boomgaard en een bleek voor de was, waar men ook kalveren, geiten of schapen
kan tuieren. Op andere plaatsen in het Hageland is dries een laaggelegen vochtig
perceel grond van slechte kwaliteit ofwel weide, grasland in het algemeen.
Vroeger had het dikwijls de betekenis “gemeenschappelijke
grond”.
Uit: HEEM-INFO LUMMEN (verzameling van 73 dialectwoorden)