Terug in tijd  (brood in Lummen )

Bakhuizen

Als je langs de kleine wegen  in Lummen, Meldert en Linkhout fietst, bemerk je bij sommige typische langgevelboerderijen een vervallen gebouwtje dat op en paar meter van de woning en schuur gelegen is. Vandaag heeft het geen specifieke functie meer. Nu eens doet het dienst als kippenhok, dan weer als bergplaats voor afval van hout. Meestal blijft dat zo tot het gebouwtje helemaal vervalt.  Alleen de naam verraadt nog dat het ooit een edeler functie vervulde in het leven van de plattelandsbewoners. Hier in Lummen noemt men het een bakhuis. In vroegere tijd,  toen alles ‘doe-het-zelf’ was, werd er dus het brood gebakken.

Waarom  het bakhuis los van de woning en de schuren  stond in een streek waar meestal ‘alles onder één dak’ gebouwd werd is eenvoudig te verklaren, nl. brandgevaar.

Het bakhuis zelf bestaat meestal uit twee delen : de voorhal en de eigenlijke oven.

 

Dit bakhuis bestaat nog in Gestel. Het is nog authentiek maar vervallen. De bewoner (Jef Claes) heeft er zelf geen brood in meer gebakken.

 

De voorhal

De voorhal werd in baksteen opgetrokken. Ze had een lengte van 3 à 3,5 m en de breedte varieerde van 2,5 tot 2,7 m. Op de muren kwam het zadeldak. De dakbedekking was aanvankelijk van stro, daarna van pannen. De deur  was in de voorgevel en twee opendraaiend houten vensterluiken zorgden voor tocht en deden zo de rook verdwijnen die ontstond bij het stoken van de oven. In de voorhal of het ovenkot werden wel eens de bussels hout opgeslagen waarmee men de oven stookte. Ook de werktuigen die bij het bakken gebruikt werden, zoals de trog waarin de houtskool uit de oven bewaard werd, hadden er hun vaste plaats.

 

De oven

Tegen de achtergevel van de voorhal stond de eigenlijke bakoven. Dat gebouwtje in baksteen  had ook een zadeldak. De achtergevel van de oven vertoonde soms een opening, en daarin werd het hout gedroogd waarmee men de oven zou stoken. Bij het gesloten type, dus zonder opening in de achtergevel, liet men dat hout drogen in de oven of in de voorhal. De bouw van de oven geschiedde als volgt : als de ovenvloer gelegd was, spreidde men er een grote hoop aarde op uit met juist dezelfde vorm en grootte die de ovenruimte moest hebben. Op die aarde metselde men dan met bakstenen de ovenzoldering of ovenvout. Vooraan was de ovenruimte ongeveer 45 cm hoog en in het midden ongeveer 60 cm. Vooraan liet men echter een opening 

- het ovengat of de ovenmuil - die 40 à 50 cm breed en 25 à 35 cm hoog was. Hierdoor ‘schoot’ men het brood in de oven en haalde men het er weer uit. Nadat het metselwerk gedroogd was, verwijderde de metser via de ovenmuil de aarde uit de ovenruimte en de oven was "bakkensklaar". De oven werd dan nog bezet met leem en daarbovenop kwam een zadeldakje.

Het metselen van een oven was dus wel degelijk een hele karwei en werd uiteraard aan vaklui overgelaten.


Maria vertelt:

Zo een bakoven trof ik op een zaterdagmorgen aan bij Maria Virginie Vogels. Deze kranige vrouw van 92 woont in haar langgevelhoeve sinds 1940. Samen met haar man Henri  bedreef ze de boerenstiel in het gehucht “Oosterhoven” . Tegenwoordig is dit gehucht voor een groot stuk volgebouwd, maar tot in het begin van de jaren ‘80 was dit nog volop landbouwgebied.  De weiden en velden werden gepacht van Briers, de bewoners van kasteel ‘De Burg’. Ze bezaten zo’n 7 koeien, wat varkens en een paard. Ze vertelde me hoe zij het brood bakte in de tijd dat er “nog niet zoveel bakkers waren in ‘t dorp”.

Maria : Om de 14 dagen werd er brood gebakken. We bakten ongeveer  14 à 15 broden per keer. Het was vooral grijs brood en dan 1 wit en een krentenbrood voor ’s zondags. Dit was voldoende want ons gezin bestond uit vier personen. We bakten trouwens alleen brood voor onszelf en hebben nooit brood verkocht.  

  

Maria in de voorhal. “Hier werd ook spek gerookt. In de hoek lag een steen.  Daarop werd hout gelegd en aangestoken. De hespen hingen zo’n 1,8 meter boven aan de haak tegenover de oven en de schouw.

Hoe ging je te werk:

Om te beginnen had je veel hout nodig. Dit hout moest je eerst gaan kappen. Bij ons in het gehucht “Oosterhoven” was er niet zo veel hout om te rooien. Maar even verder in het ‘Oostereinde’ en op het ‘Lindekensveld’ waren de weiden en velden overal omzoomd door hagen en heggen met  eik, berk en vooral hazelnoten. Deze struiken en heggen mocht je niet zomaar rooien. Ze waren privé-bezit en   werden elk jaar per opbod verkocht. De notaris ging samen met alle kandidaat-kopers ter plaatse. Dan werd er een lot aangeduid en openbaar verkocht. Bood je het meeste dan kon je in de winter de door jou toegewezen haag of heg gaan snoeien. Het gesnoeide hout werd in bussels gebonden en in de voorhal te drogen gelegd.

Voor het brood zelf hadden we natuurlijk meel nodig. Bij de Boerenbond kochten we dan wit tarwemeel. Dit werd samen met wat roggemeel in een ‘mool’ (houten bak) gedaan. (Het roggemeel hadden we zelf). Dit alles werd eerst gezift en de zemelen werden aan de varkens gegeven.   In een klein putje in het meel werd er water en gist bij gedaan. Daarbij werd nog wat botermelk toegevoegd en dit alles werd gemengd en gekneed tot deeg. Het deeg werd in pakjes op de tafel gelegd en gekneed tot broodjes. Deze werden dan op een houten plank  geplaatst, dicht bij de stoof zodat  alles kon rijzen.

Dan werd het tijd om de oven aan te maken. We staken bussels rijshout (we hadden er meestal vier nodig) in de oven. Dit hout werd met wat stro aangestoken. Er werd als maar verder gestookt totdat de stenen wit werden. Dit betekende dat de oven m genoeg was. Dan werd de as weggeschoven en het brood mocht er in. Het bakken duurde ongeveer één uur.  

Bij Oosterhovenkermis (de dag na Sacramentsdag en  altijd een donderdag) werd er vlaai gebakken : perenvlaai, pruimenvlaai, abriko-zenvlaai, crèmevlaai en twee rozijnenbroden. De pruimen voor de vlaai kochten we gedroogd. Deze werden in het water gelegd tot ze mals waren. De pitten werden er uit gehaald en de pruimen werden met een houten lepel gemixt. Er werd een beetje suiker toegevoegd. Deze brij werd opgewarmd op de Leuvense stoof  en daarna op het deeg uitgesmeerd. Dan werden de vlaaien in de oven geschoven. Vlaai had maar een kwartier nodig om te bakken.

Bij Oosterhovenkermis was er altijd processie. Ze startte aan het kasteel ‘De Burg’ - dus bij Briers - en trok dan door Oosterhoven het dorp in.

 

“Oosterhoven midden jaren ’50. Maria temidden van weiland en akkers. Tegenwoordig staat hier “De Elkhorn , een woonwijk en  ’t Oosterhof”